Lezing prof. dr. Wim Vandenbussche
- prof. dr. Wim Vandenbussche
- 18 nov
- 10 minuten om te lezen

“Bouw je toekomst op traditie” was de slogan waarmee het atheneum in de jaren 80 van de vorige eeuw naar buiten trad. Ik heb dat als leerling eerlijk gezegd altijd een verschrikkelijke slogan gevonden, vermoedelijk omdat het in mijn oren een slogan was voor de ouders, en niet voor de leerlingen. Als je 15, 16, 17 bent, en je soortelijk gewicht voor de ene helft uit hormonen bestaat, en voor de andere uit snotaperij en betweterigheid, dan is traditie alles waartegen je je hartstochtelijk af wil zetten. In een rij moeten staan, plechtige proclamaties, schoolreglementen, en, ergst van al, niet naar de Sjakos of naar de Zille mogen over de middag terwijl je leerkrachten dat wel mochten en deden. Traditie staat op die leeftijd gelijk met orde en gezag, en met het grote gelijk van leerkrachten en directie – en elke kans om daartegen in te gaan en om het beter te weten, is on-weer-staanbaar. In die geest heet ik u dus van harte welkom op de 208ste verjaardag van het Koninklijk Atheneum Brugge, dat in 1817 gesticht werd onder het Nederlandse bewind en in 1818 lessen begon te geven in het Grootseminarie, een ononderbroken traditie tot vandaag. Ik verwelkom uiteraard ook de mensen die vandaag de herstichting bij de Belgische wet van 1850 vieren.
Traditie wordt op jonge leeftijd vaak miskend als een strenge conservatieve reflex van mensen die “kostuums en plastrons” dragen, of als het speeltje van leerkrachten en directeurs die thuis wel niet veel te zeggen zullen hebben. Op de rijpere leeftijd waar bierbuikjes, muffin tops en love handles verschijnen, verwarren we traditie vaak met nostalgie. In mijn geval zeemzoete heimwee naar een tijd waarin alles zogezegd beter was, waar je je helden elk jaar op Rock Torhout zag, waar Frank Van Acker burgemeester voor het leven was, en de Club nog een “ploeg van ’t stad’” was – Cercle-trutten waren uiteraard kaloten van de Frères. Een tijd van bonte avonden in de schouwburg, van 100-dagen-vieringen, en waarin kopieerman André en labo-assistent Albert de echte stille helden van de school waren. Ik bespaar u de opsomming van alle bijnamen van leerkrachten en straffe verhalen die daarbij horen – iets zegt me dat we morgen op de oudleerlingendag zullen zwelgen in die nostalgie.
We weten allemaal dat die nostalgie misleidend is, en dat de vergeelde foto’s in ons hoofd momentopnames zijn uit een film van tijden waarin het soms moeilijk was. Ik herinner me persoonlijk de jaren 80 ook als een tijd waarin de minister van onderwijs allesbehalve overliep van liefde voor het rijksonderwijs. De boomers, die volgens sommigen als laatste het beste leven hadden voor alles economisch moeilijker werd, die mensen waren ouders die de economische crisissen van de jaren 70 en 80 keihard gevoeld hebben, maar die alles deden om hun kinderen de best mogelijke kansen te geven. En de nostalgie naar het eenheidsgevoel van Live Aid – met veel overdrijving “het Woodstock van mijn generatie”, die doet vaak vergeten dat het nieuws toen eigenlijk bol stond van koude oorlog, de dreiging van de bom, en de vernietigende antisociale politiek van de Thatchers en Reagans van toen.
Nog erger is de ingebeelde traditie, wat historici in mooi Nederlands the invention of tradition noemen. Ceremonieën, gebruiken en regels die als eeuwenoud beschouwd worden, maar eigenlijk pas vrij recent uitgevonden werden, of afgekeken van elders. Heel vaak in een poging om een beetje lucht te blazen in momenten die ofwel weinig om het lijf hebben, ofwel vanzelf zo betekenisvol zijn dat ze die toeters en bellen niet nodig hebben.
Als ik dus niet al te hoog oploop met het cultiveren van traditie zonder meer, dan heeft dat er vooral mee te maken dat die feiten, gewoontes en gebruiken weinig wezenlijke betekenis hebben als ze niet op de een of andere manier verbonden worden met vandaag, of met morgen. Het komt er dus fundamenteel op aan om zin te geven aan wat we koesteren uit vroegere dagen.
In het geval van het atheneum gaat het er in de eerste plaats om dat je de grote en kleine daden van leerlingen en leerkrachten over het niveau van de anekdotes tilt. Dat is voor het atheneetje al uitgebreid gebeurd door mensen zoals Eduard Trips.
Ik pik er een figuur uit, die van Julius Sabbe. Leraar op het atheneum, groot liberaal voorvechter van de taalstrijd in Brugge op het einde van de 19de eeuw, maar diep sociaal-bewogen, en gelovend in de emanciperende kracht van een lokale economie en onderwijs. Wie dat zo droog vertelt, zal weinig vibes opwekken bij het hedendaagse pubergeweld. We leven immers niet meer in de tijd van radicale tweedeling tussen katholieken en “geuzen”, in een tijd waar er toen luid gezongen werd ‘van ‘t ongediert der papen, verlost ons vaderland’. Waarin je als middenstander klanten verloor als je je kinderen naar de staatsschool stuurde. Waarin je een tweederangsburger was als je geen Frans kende. En waarin je als gewone mens geen toegang had tot hoger onderwijs. Brugge was toen niet enkel de armste stad van België, maar ook een van de meest gepolariseerde steden, waarin de kloof tussen arm en rijk, tussen Nederlands en Frans, maar ook vooral tussen gelovig en niet-gelovig zeer diepe verdeeldheid zaaide. Sabbe heeft als leerkracht niet enkel consequent partij gekozen voor de zwakkeren in die polarisatie, hij zag zijn atheneum ook als een plaats om die polarisatie te overbruggen, en om jongeren een kans te geven op een betere toekomst. Die kracht om overeind te blijven en jonge mensen richting en duiding te geven in tijden van enorme tegenstelling, met alle respect voor de mening die ze vormden, dat is wél super-actueel. Een leerkracht en een school als cruciale schakels van verbinding in tijden van totale polarisatie. Het is een taak die in de 19de eeuw het verschil maakte, het is een taak die vandaag het verschil maakt (en ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk leerkrachten en het pedagogische project van het GO! daarvoor zijn), en die helaas ook in de periode ertussenin nodig was. Ik blijf het koud krijgen als ik de 30 namen van de oud-leerlingen zie op het oorlogsmonument aan de schoolingang, en als ik plaatsen als Dachau en Buchenwald achter hun namen lees. Ook dat was het verschrikkelijke effect van polarisatie op een generatie pubers die even grote dromen hadden als pubers vandaag in Oekraïne of Gaza. Ik ben blij dat Danny Neudt van onze VUB-leerstoel ‘Sporen van het verzet’ over die atheneum-helden van het verzet binnenkort komt vertellen.
Dat is deel van de geschiedenis van ons atheneum, en het zit impliciet of uitgesproken in het DNA van alle generaties nadien.
En als je het blijven doorgeven en het duiden van die geschiedenis traditie wil noemen, dan zal ik de eerste zijn om die te omarmen. Mijn kinderen zullen het met veel plezier mijn midlife crisis noemen, maar als ik terugkijk op mijn leerkrachten, en ik vermeld hier naast het atheneum ook uitdrukkelijk de Rijksmiddenschool 2 uit de Losschaertstraat, dan zie ik stukjes van Sabbes idealisme, pragmatisme en engagement in veel gezichten die voorbijkomen. Het absolute geloof in engagement en intellectuele ontwikkeling dat Jacques Dewaele ons meegaf, en waarvoor hij met grote regelmaat zijn vak Frans opofferde. De vandaag nog moeilijk te geloven inzet van Guy Michils, die gratis een uur extra lesgaf om zijn leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op een ingangsexamen op de unief. Niet omdat hij daar voordeel bij had, of omdat hij vond dat er meer burgerlijk ingenieurs moesten zijn, maar wel omdat hij wist dat het het verschil kon maken tussen een soort leven, en een ander. De bevlogenheid van Smetje, die zijn leerlingen zo kwaliteitsvol en breed voorbereidde, dat ze in eerste kan geen poot meer uit moesten steken voor chemie. De onwaarschijnlijke betrokkenheid van Nelis, die onder het mom van Latijn meer filosofie, politicologie en wereldkennis meegaf dan vele hooggeleerde eminenties later. En al die andere onzichtbare leerkrachten die ouders gingen overtuigen dat hun kind verder moest studeren. Kinderen die daarmee de eersten werden in hun familie ooit om een diploma hoger onderwijs te behalen.
Het valt u misschien op dat ik niemand opnoemde die rechtstreeks te maken had met mijn huidige vak en interessegebied. Dat is niet omdat ik mevrouw Claes of meneer Debruyne niet dankbaar zou zijn voor alles wat ze meegaven over het Nederlands, integendeel. Ik heb het heel bewust over leerkrachten die me uren aan leerstof bijbrachten die ik nadien in mijn werk nooit meer nodig gehad heb. Gas-chromatografie, het Doppler-Fizeau-effect, het berekenen van meetkundige plaatsen, de verzen van Catullus en het existentialisme van Sartre, niets daarvan heb ik ooit nodig gehad om economische welvaart te verwerven. Het praktische nut van al die vakken was voor mij persoonlijk nihil – tenzij om vandaag een beetje bijles te geven aan mijn kroost, als ik dat al mag.
Maar dat is juist waar ik de middenschool en het atheneum dankbaar voor ben, dat is wat het rijksonderwijs mij 12 jaar lang gegeven heeft, en waar ik zolang ik kan zal proberen iets voor terug te geven. Een opvoeding die weerstaat aan het enge marktdenken, een vorming die niet toegaf aan de enge utilitaire opvatting dat onderwijs alleen maar rechtstreeks bruikbare vaardigheden voor de arbeidsmarkt moet verschaffen. Een school die mij klaargemaakt heeft om te beginnen bouwen aan de mens die ik werd, met alle geploeter vandien.
Als er een traditie is die voor mij absoluut de moeite waard is om voor te vechten, dan is het dat verzet tegen het eenheidsdenken en tegen de mainstream. De generatie scholieren die nu hun ‘ldvd’ kerft in de tafels van de Clarastraat, groeit op in een wereld waar basiskennis en wetenschap onder vuur liggen. Waarin een minister van onderwijs wetenschappelijk onderlegde pedagogen aanmaant om even aan de kant te gaan staan. Waarin wetenschapsacademies en stoemelings hun subsidies verliezen. Waarin bewezen feiten over klimaat en gezondheid openlijk ontkend worden door mensen met bijzonder veel macht en invloed. Ik parafraseer graag wat Nobelprijswinnaar John Maxwell Coetzee daarover zei toen hij zijn eredoctraat van de VUB in ontvangst nam vorige maandag in de Munstschouwburg: dat wordt niet enkel gezegd door domme mensen, was het maar waar, maar ook door bijzonder slimme mensen. Slimme mensen die het basisprincipe van wetenschappelijke twijfel en voorzichtigheid aanvallen als een teken van zwakheid en onkunde. Daarom is het essentieel dat jonge opgroeiende mensen een brede en goed geïnformeerde vorming krijgen. Niet omdat ze later allemaal dokter moeten worden, maar opdat ze zouden weten dat je covid niet geneest met bleekwater. Niet omdat ze later historicus moeten worden, maar omdat ze zouden weten dat een genocide die vandaag gebeurt, op geen enkele wijze te excuseren valt door een genocide in het verleden die er niets mee te maken heeft. Niet omdat ze perfect viertalig zouden worden, maar opdat ze de mens in andere mensen zouden kunnen ontmoeten elders in de wereld. En niet omdat ze ideologisch in de een of andere richting geduwd zouden worden, maar wel opdat ze zouden inzien dat recht, respect en dialoog de basis vormen van elk later leven in verantwoordelijke vrijheid.
Dat is waarom ik alle leerkrachten van het atheneum en de middenschool, van vroeger en nu, spreekwoordelijk ‘tegen mijn gilet trek’. In een samenleving waar jullie job en jullie engagement jarenlang onder vuur lag, begint men nu te beseffen wat de consequenties zijn van het lerarentekort. En dat is niet in de eerste plaats een tekort aan profielen voor onmiddellijke economische noden. Het is een tekort aan professionals, aan mensen met de pedagogische bekwaamheid en de complexe kennis en kunde om jonge mensen zo goed gewapend mogelijk af te zetten aan de poort van de volwassenheid.
Achter die poort gaan ze alle fouten maken die wij ook allemaal maakten, maar dat is goed en dat is nodig, want het zullen hun fouten zijn, waaruit zij zullen leren op basis van wat jullie hun onder andere meegaven.
En mochten er een paar van die jonge, onhandelbare, verloederde wildebrassen in de zaal zitten: geloof nooit, never, dat jullie generatie op welke wijze ook minder zou zijn dan de vorige. Jullie zijn anders, zonder enige twijfel, maar jullie engagement is even groot. Wij protesteerden tegen de bom en voor Mandela, jullie staan op de bres voor Gaza, voor klimaat en tegen grensoverschrijdend gedrag. Wij verkochten T-shirts voor Greenpeace, jullie zamelen geld in voor Kovalam. Onze politieke muzikale helden waren Bono en Bob Geldof, jullie verontwaardiging wordt gedragen door Taylor Swift en Olivia Rodrigo. Wij vonden dat onze ouders ‘zaagden’ als we goed moesten studeren voor later, jullie… vinden dat ook. Mijn kinderen in ieder geval.
En hoe donker het soms ook lijkt buiten: jullie komen er. De toekomst is van jullie, want het is ons en al die mensen voor ons ook gelukt. Al die achttienjarigen die ik 35 geleden zag afzwaaien hier in Brugge, bouwen vandaag bruggen en wolkenkrabbers, inspecteren en restaureren historische monumenten, zijn directeurs van middelbare scholen, zijn consultants en bedrijfsleiders, geven les of werden prof in de toegepaste wetenschappen en, godbetert, het Nederlands. Mochten jullie het niet geloven: er zijn zelfs medeleerlingen en oud-studenten van mij die de mooiste job van de wereld hebben. Ze geven les op het atheneum in Brugge.
Dus aan al die leerlingen en leerkrachten: omarm van traditie wat je wil, maar zorg ervoor dat je er zin aan geeft, en dat het een verschil maakt. Ter afsluiting: naast lesgever en onderzoeker heb ik het engagement dat Jacques Dewaele en Eduard Trips mij meegaven ook als bestuurder proberen vorm te geven, in verenigingen, bedrijven, maar vooral in instellingen en denktanks voor onderwijs en wetenschap. Ik heb daar geleerd en herkend wat – als ik terugkijk – als een rode draad doorheen mijn hele atheneumtijd liep: het gaat uiteindelijk om respect voor de individuele mens en wat die bijdraagt, maar ook om wat die mensen samen meer doen dan apart. Als ik dat vertaal naar een schoolomgeving vandaag, dan betekent dat dat bestuurders fundamenteel vertrouwen moeten geven aan directies en leerkrachten, maar dat ze ook het vertrouwen in die directies en in het collectieve leerkrachtenteam moeten belichamen en verdienen, in alle bestuursdaden die ze stellen, en in alle contacten met die mensen. Dat is hun verantwoordelijkheid in het kwadrant tussen leerlingen, leerkrachten, bestuur én ouders. Ouders die kiezen voor het atheneum, die zo goed als mogelijk omgaan met de achterkant van wat jullie op school zien, ouders die mondig en veeleisend zijn, maar die voor hun kinderen allemaal het allerbeste willen, en die geloven dat het atheneum dat belichaamt. Ik ben mijn ouders in ieder geval onzegbaar dankbaar dat ik heb mogen kiezen voor de RMS2 en voor het KA1, en dat ze mij altijd gesteund hebben in al mijn drang tot rebellie tegen het systeem, ook als niet iedereen daarmee kon lachen.
Dus, bij deze, vraag ik u dadelijk graag om een applaus voor al die leerkrachten die samen het verleden van het atheneum belichamen, en voor al die leerlingen die steeds weer de hoop op de toekomst vormden en vormen, en voor al die ouders die het atheneum vertrouwen gaven, van 1817 tot vandaag.
En aan iedereen die het ateneetje een oprecht warm hart toedraagt: da me ze noh veele meuhen meuhen, en damme noh lange kunnen kunnen!





Opmerkingen